Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven LB-naheffingsaanslagen. Door het terugdraaien van de afboeking zijn de uit de naheffingsaanslagen voortvloeiende belastingschulden namelijk niet definitief teniet gegaan.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen in Y bv. Y bv houdt, indirect, via A bv, de aandelen in B bv. B bv gaat in oktober 2009 failliet. Op 31 juli 2009 maakt B bv € 121.070 over op de bankrekening van de ontvanger. De ontvanger legt vervolgens een LB-naheffingsaanslag van € 121.070 op aan B bv over periode 7 en boekt de betaling van € 121.070 af op deze naheffingsaanslag. Nadat B bv over periode 7 een LB-aangifte heeft ingediend, naar een te betalen bedrag van € 62.714, boekt de ontvanger het meerdere af op twee andere naheffingsaanslagen (01 en 02). Hof 's-Hertogenbosch (16 oktober 2014, nr. 13/00543) oordeelt echter dat de betaling van € 121.070 betrekking heeft op periode 5, en dus niet op periode 7. De inspecteur maakt vervolgens de afboekingen op de naheffingsaanslagen 01 en 02 ongedaan, en stelt X aansprakelijk voor het onbetaalde bedrag van € 47.402 op deze aanslagen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven LB-naheffingsaanslagen. De rechtbank is het niet eens met X dat door de afboeking op de naheffingsaanslagen 01 en 02 de uit die naheffingsaanslagen voortvloeiende belastingschulden definitief teniet zijn gegaan. De rechtbank wijst er daarbij op dat de betaling van 31 juli 2009 een gerichte betaling betreft op de naheffingsaanslag over periode 5. Dan kan niet eveneens vrijwarend zijn betaald op de naheffingsaanslagen 01 en 02, waarop de onderhavige aansprakelijkstelling betrekking heeft.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 9 mei

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen