X bv laat in 94/95 een pand bouwen. De op de kosten drukkende btw brengt zij in aftrek. Vervolgens verkoopt zij in 1995 de economische eigendom van het pand. In 2015 wordt de economische eigendom teruggeleverd aan X bv. X bv maakt bezwaar tegen de daarbij door haar voldane overdrachtsbelasting. Zij beroept zich daarbij op een besluit van de staatssecretaris van 19 februari 2007. Volgens X bv mag zij op grond van dat besluit namelijk de waarde van het kantoorpand verminderen met het bedrag waarover ter zake van de juridische verkrijging van het kantoorpand aftrekbare btw was verschuldigd, zonder dat aan de voorwaarde van art. 9 lid 4 WBR is voldaan dat ter zake van de verkrijging van de juridische eigendom de btw in het geheel niet in aftrek kon worden gebracht. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond. X bv gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de beleidsregel waar X bv zich op beroept een interpretatieve beleidsregel is. Volgens de A-G verdient dan een uitleg in overeenstemming met de wet de voorkeur. Nu er volgens de A-G geen sprake is van dubbele heffing, valt er ook niets te ‘ontdubbelen’ bij de terugverkrijging van de eigendom. Ambtshalve stelt de A-G nog vast dat X bv het pand oorspronkelijk heeft verkregen door natrekking en art. 9 lid 4 WBR niet van toepassing is omdat natrekking geen ‘verkrijging’ in de zin van art. 2 WBR is en art. 9 lid 4 WBR alleen geldt voor (opeenvolgende) verkrijgingen ‘in de zin van art. 2 WBR’. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 9
Wet op belastingen van rechtsverkeer 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 16 juni