Hof Amsterdam oordeelt dat het BBI geen ruimte laat voor het in aanmerking nemen van een negatieve winstreserve bij de berekening van het HBR-plafond. Volgens het hof vormt de negatieve winstreserve namelijk geen ‘toelaatbare reserve'.

Belanghebbende, X nv, is een beleggingsinstelling ex art. 28 Wet Vpb 1969. De inspecteur stelt bij beschikking de toevoeging aan de herbeleggingsreserve (HBR) vast op € 132.855.750. X nv is echter van mening dat rekening moet worden gehouden met een negatieve algemene reserve van € 69.168.830 en berekent de maximale dotatie op € 202.024.130. Volgens X nv verhoogt deze negatieve algemene reserve het plafond voor de HBR. Rechtbank Haarlem oordeelt dat voor de berekening van het HBR-plafond van art. 4 lid 5 onderdeel a BBI geen rekening mag worden gehouden met een negatieve algemene reserve.

Hof Amsterdam oordeelt dat het BBI geen ruimte laat voor het in aanmerking nemen van een negatieve winstreserve bij de berekening van het HBR-plafond. Het hof overweegt daarbij dat bij de berekening van het HBR-plafond het vermogen slechts kan worden verminderd met de in art. 4 lid 5 onderdeel a BBI genoemde posten. Volgens het hof wordt hierbij met de term ‘toelaatbare reserves' geen negatieve (algemene) reserve bedoeld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 12 augustus

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen