De Hoge Raad oordeelt dat het hof de omkering van de bewijslast niet heeft toegepast bij de beantwoording van de vraag of X in het buitenland inkomen heeft genoten. Voor de berekening van de omvang van het buitenlands inkomen is de omkering van de bewijslast terecht toegepast.
X verklaart in 2013 dat hij sinds 1 februari 2012 een bankrekening van € 150.000 aanhoudt bij Advanzia Bank SA in Luxemburg. Hierbij verklaart hij dat hij geld daarvoor in ‘een oude sok’ bewaarde. Nadat X diverse informatie heeft verstrekt, stelt de inspecteur een informatiebeschikking vast. X verstrekt echter niet alle gevraagde informatie. Zo verstrekt X niet informatie over de periode die buiten de navorderingstermijn ligt. Eind 2016 legt de inspecteur vervolgens, met toepassing van de verlengde navorderingstermijn, IB-navorderingsaanslagen 2004 en 2005 op aan X. In geschil is of de inspecteur kan navorderen en of hij terecht de verlengde navorderingstermijn heeft toegepast. Hof Den Haag vernietigt de IB-navorderingsaanslag 2004 en handhaaft de IB-navorderingsaanslag 2005. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur bij toepassing van de verlengde navorderingstermijn aannemelijk moet maken dat in het buitenland vermogen is aangehouden. De omvang van het vermogen is dan nog niet van belang. Vervolgens merkt de Hoge Raad op dat het hof de omkering van de bewijslast niet heeft toegepast bij de beantwoording van de vraag of X in het buitenland inkomen heeft genoten. Voor de berekening van de omvang van het buitenlands inkomen is de omkering van de bewijslast terecht toegepast. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X ongegrond.
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 23 november