X geeft in zijn IB-aangifte 2011 een verzamelinkomen van € 91.246 aan. De inspecteur legt een aanslag op, na verrekening met een verlies van € 91.246, met een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. X stelt dat het verzamelinkomen op nihil moet worden gesteld. Volgens X moet het verzamelinkomen namelijk na de verliesverrekening worden vastgesteld.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 19 mei 2015, 14/01007, V-N 2015/38.15.18) oordeelt dat in de Wet IB 2001 geen artikel is opgenomen op grond waarvan het verzamelinkomen wordt bepaald na vermindering van het inkomen uit werk en woning met te verrekenen verliezen uit andere jaren. Het hof wijst er op dat verliesverrekening plaatsvindt bij de bepaling van het belastbare inkomen uit werk en woning. Ten aanzien van het door X overgelegde W-biljet, merkt het hof op dat daaraan geen argument kan worden ontleend voor een andersluidend oordeel. Het hof wijst er op dat het onderdeel van dat biljet waarop X zich beroept, geen betrekking heeft op de bepaling van het verzamelinkomen, maar op de bepaling van het maximumverlies voor een medegerechtigde in een onderneming. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.18