Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de verliezen terecht aan Y bv heeft meegegeven. Het verzoek is namelijk ondertekend en ingediend door de bestuurder van de moedermaatschappij, zodat er van mag worden uitgegaan dat het mede door de dochtermaatschappij is ingediend.
A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. X bv en haar dochter Y bv vormen een f.e. voor de VPB. In verband met de voorgenomen verkoop van de aandelen Y bv, wordt de f.e. per 1 januari 2015 verbroken. X bv verzoekt de inspecteur vervolgens om het compensabele verlies van € 162.337 mee te geven aan Y bv. Op 31 maart 2015 levert X bv 51% van de aandelen Y bv aan Z bv. Nadat er problemen rijzen tussen X bv en Z bv, worden eind 2015 ook de overige aandelen in Y bv aan Z bv geleverd. Op 13 oktober 2016 stelt de inspecteur de aan Y bv mee te geven verliezen vast op € 162.337. X bv is het hier niet mee eens en stelt dat het verzoek niet rechtsgeldig is gedaan, omdat het alleen maar door A is ondertekend.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de verliezen terecht aan Y bv heeft meegegeven. De rechtbank overweegt daarbij dat er, behalve dat het verzoek door de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij moet worden gedaan, geen verdere wettelijke vormvereisten gelden voor het verzoek. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat het verzoek in casu is ondertekend en ingediend door de bestuurder van de moedermaatschappij. Hieruit volgt dan dat het mede door de dochtermaatschappij is ingediend, als duidelijk is dat met de indiening van het verzoek de wil van beide maatschappijen kenbaar wordt gemaakt. Daar is volgens de rechtbank sprake van nu uit de akte van 31 maart 2015 duidelijk blijkt dat X bv en Y bv de wil hadden om de verliezen aan Y bv mee te geven. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Fiscale eenheid: een dynamisch regime binnen de Vpb
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15af
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 24 mei