Het Litouwse Vakarų Baltijos laivų statykla UAB bouwt verschillende soorten schepen. Op 7 oktober 2009 sluit Vakarų een overeenkomst met een klant voor de bouw van een vrachtschip. Tijdens de bouw wordt 80.600 liter brandstof aan Vakarų geleverd. De leverancier pompt de brandstof rechtstreeks in de brandstoftanks van het schip. Een deel van de brandstof wordt verbruikt bij het testen van het schip. Vakarų betaalt de aan haar, over de brandstof, in rekening gebrachte accijns bij de voldoening van de aan haar uitgereikte btw-facturen. In 2013 wordt het schip geleverd, met nog 73.030 liter brandstof in de tanks. Vakarų verzoekt om teruggaaf van de accijns op deze brandstof. De Litouwse Belastingdienst wijst dit verzoek af. De Litouwse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Advocaat-generaal Kokott concludeert dat slechts recht op de indirecte accijnsvrijstelling bestaat als de tot teruggaaf gerechtigde de brandstof voor de scheepvaart heeft gebruikt. Volgens de A-G is daar geen sprake van wanneer een schip met inbegrip van brandstof aan een scheepvaartmaatschappij wordt geleverd. Wanneer een scheepsbouwer een schip verkoopt met de zich daarin bevindende brandstof, kan namelijk niet worden gesteld dat hij diensten onder bezwarende titel in het kader van de (commerciële) vaart verricht.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Accijns en verbruiksbelastingen
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)
Editie: 6 maart