De vier bv’s die de aandelen in belanghebbende, X bv, houden, dragen 10% van de aandelen in Q bv, een OZR, over aan X bv. De vier bv’s en Q bv zijn verbonden lichamen in de zin van art. 4 lid 3 onderdeel b juncto art. 4 lid 7 onderdeel c WBRV. De inspecteur en X bv zijn het er over eens dat in verband met de verkrijging van de aandelen Q bv volgens de letter van de wet overdrachtsbelasting is verschuldigd. X bv is echter van mening dat toepassing van het verbondenheidscriterium in strijd is met doel en strekking van de wet, omdat er geen sprake is van misbruik.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X bv in verband met de verkrijging van aandelen in Q bv overdrachtsbelasting is verschuldigd. Dat er geen sprake is van misbruik, is niet van belang. Noch art. 4 WBR noch enige andere wettelijke bepaling biedt namelijk steun voor de opvatting dat, als er geen sprake is van een misbruiksituatie, heffing van overdrachtsbelasting in een geval als bij X bv achterwege moet blijven. De rechtbank merkt hierbij op dat de aan art. 4 WBR ten grondslag liggende bedoeling in zijn toepassingsvoorwaarden (geobjectiveerd) is vastgelegd. Dat houdt tevens in dat niet van belang is of de heffing onrechtvaardig is. Verder is ook niet van belang dat de uiteindelijke gerechtigdheid van de uiteindelijk gerechtigden bij de onroerende zaken in dit geval niet is gewijzigd.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 11 mei