X woont in Duitsland en geniet een AOW-uitkering en een ABP-pensioen. In zijn IB-aangifte 2015 geeft hij aan dat 40,35% van het ABP-pensioen niet in Nederland is belast. Verder geeft hij een aftrek van € 7850 aan in verband met zijn eigen woning. De inspecteur volgt de aangifte niet, omdat X geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Er wordt geen rekening gehouden met de aftrekpost voor de eigen woning. X is het daar niet mee eens en beroept zich op de Schumacker-doctrine. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat Duitsland hem niet de voordelen kan toekennen waarop aanspraak ontstaat wanneer al het inkomen en de persoonlijke en gezinssituatie in de beschouwing worden betrokken. Volgens de rechtbank maakt X namelijk niet aannemelijk dat hij een te gering inkomen geniet. Verder heeft hij ook geen voldoende gemotiveerde onderbouwing gegeven van de fiscale behandeling in Duitsland. Van belang is verder nog dat aan X in Duitsland een aanslag is opgelegd, een aanwijzing dat geen sprake is van een te gering inkomen in Duitsland. Dat Duitsland geen mogelijkheid kent om negatieve uitgaven in verband met de eigen woning in aftrek te kunnen brengen, kan X ook niet baten. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X in Nederland geen recht heeft op persoonlijke tegemoetkomingen. Omdat aan X een Duitse belastingaanslag is opgelegd naar een te betalen bedrag van € 59, moet ervan worden uitgegaan dat in Duitsland als woonlidstaat in voldoende mate rekening is gehouden met aftrek in verband met de persoonlijke en gezinssituatie. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Editie: 28 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag