Belanghebbende, X , is gehuwd met Y . Y is bestuurder van een stichting. Mevrouw X exploiteert als ondernemer een circusschool. Het circus wordt door de stichting geëxploiteerd. X heeft achter de kassa gezeten bij het circus en toegangsbewijzen verkocht. X doet over 2008 aangifte zonder vermelding van resultaat uit overige werkzaamheden. In het kader van een boekenonderzoek is door de inspecteur bij X een negatief netto-privé in 2008 geconstateerd en is bij de stichting overtollig kasgeld geconstateerd. Het inkomen van Y is gecorrigeerd met een bedrag van € 153.694 wegens onttrekkingen van kasgelden aan de stichting. De inspecteur legt X een navorderingsaanslag IB 2008 op en neemt onder meer een bedrag van € 50.000 in aanmerking als inkomsten genoten uit de stichting. Het bedrag van € 23.391 dat de inspecteur in aanmerking neemt als resultaat uit overige werkzaamheden is niet in geschil. De omvang van de correctie rechtvaardigt de sanctie van omkering van de bewijslast. Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat de inspecteur geen deugdelijke onderbouwing geeft voor de bijtelling van € 50.000 en vermindert de navorderingsaanslag.
Hof Den Haag oordeelt anders dan de rechtbank dat de bijtelling van € 50.000 berust op een redelijke schatting van de inspecteur. Het hof beoordeelt de door de inspecteur opgestelde vermogensvergelijking op twee onderdelen anders dan de rechtbank heeft gedaan. De inspecteur heeft terecht geen rekening gehouden met het aan de echtgenoot toegerekende inkomen van € 153.694 omdat dit bedrag niet is besteed aan het levensonderhoud van het echtpaar. En de inspecteur heeft volgens het hof in de vermogensvergelijking wel rekening gehouden met een door X ontvangen erfenis. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 18 februari