X is DGA van een BV en heeft voor de jaren 2013, 2014 en 2015 aangifte IB/PVV gedaan en het belastbare inkomen op nihil gesteld. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur voor eerdergenoemde jaren navorderingsaanslagen IB/PVV, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente opgelegd. In geschil is of de inspecteur tot navordering bevoegd is, of X ondernemer is in de zin van de Wet IB en of de nageheven omzetbelasting voor de heffing van IB/PVV in aftrek moet komen.
Het hof is van oordeel dat de bevindingen van het onderzoek nieuwe feiten vormen die de navordering voor de jaren 2013 en 2014 rechtvaardigen. Ook de navorderingsaanslag over 2015 is gerechtvaardigd, nu het voor X redelijkerwijs kenbaar is dat de aanslag te laag is vastgesteld en wordt voldaan aan de 30% eis uit art. 16 lid 2 onder c AWR. Het hof overweegt dat X geen ondernemer is voor de Wet IB. X heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij vennoot was van een VOF met de BV. Daarnaast blijkt niet van voldoende zelfstandigheid, van investeringen en van ondernemersrisico. De inspecteur gaat akkoord met vermindering van het ROW met de nageheven omzetbelasting. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Wet op de omzetbelasting 1968 37
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 28 juni