Belanghebbende, X, is sinds 2006 ondernemer/landbouwer. Tot zijn bedrijfsvermogen behoort een perceel cultuurgrond dat als weiland in gebruik is. Het perceel is in 2006 als buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen vanuit privé ingebracht, tegen een waarde die volgens het besluit van 27 maart 2006 is toegestaan. In 2009 verkoopt X het perceel aan een manegehouder, die op het perceel de paarden laat grazen. Als X in zijn aangifte IB 2009 op de boekwinst op het perceel de landbouwvrijstelling claimt, corrigeert de inspecteur de waarde in het economisch verkeer bij voortgezette agrarische bestemming (WEVAB). Hierdoor valt € 20.177 (de waarde in het economische verkeer minus de WEVAB) niet onder de landbouwvrijstelling. In hoger beroep stelt X dat de koper een landbouwbedrijf in de zin van artikel 3.12 Wet IB 2001 uitoefent en dat het perceel is gekocht met het oog op het gebruik als landbouwgrond.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de koper een landbouwbedrijf drijft. De feiten dat hij paarden houdt, een manege exploiteert en het perceel als wei in gebruik heeft, zijn daartoe onvoldoende. X had de WEVAB niet op de verkoopprijs kunnen stellen, aldus de rechtbank. De rechtbank oordeelt daarna of het perceel met toepassing van de foutenleer op de beginbalans tegen de verkoopprijs moet worden opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft X niet aannemelijk gemaakt dat het perceel in 2006 tegen een te lage WEVAB is ingebracht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de WEVAB van het perceel is vastgesteld overeenkomstig voornoemd besluit uit 2006. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 17 december