Belanghebbende, X bv, stelt op 30 april 2018 dividend beschikbaar. In de aangifte merkt zij op dat geen dividendbelasting hoeft te worden ingehouden omdat sprake is van de deelnemingsvrijstelling en het gaat om bepaalde EU- en EER-situaties. De aangifte is gedaan door F, de directeur van X bv. Op 24 augustus 2018 ontvangt de inspecteur weer een aangifte dividendbelasting. Hierin wordt verklaard dat X bv beschikt over een IB 92-verklaring en dat het verdragspercentage 2,5% bedraagt. Omdat de vergunning voor toepassing van het verlaagde tarief ontbreekt, legt de inspecteur een naheffingsaanslag met boete op. Uiteindelijk is alleen de boete nog in geschil.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Dat naderhand succesvol een teruggaafprocedure heeft plaatsgevonden, doet aan de juistheid van de eerder opgelegde naheffingsaanslag dividendbelasting niet af. Die naheffingsaanslag is ook niet verminderd. Ook verwerpt de rechtbank het beroep van X bv op de deskundigheid van haar gemachtigde. Het beroep op avas houdt geen stand omdat X bv, via F, zelf aangifte dividendbelasting heeft gedaan. Dat de gemachtigde later, op 24 augustus 2018, ruim buiten de aangifte termijn, ook een onjuiste aangifte indient, is niet van belang.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67h
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 13 november