Rechtbank Gelderland oordeelt dat de boete bij de naheffingsaanslag dividendbelasting ten onrechte is opgelegd en vernietigt deze. De naheffingsaanslag blijft echter gehandhaafd.

X BV is opgericht in 2014 en heeft op 1 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten met de Belastingdienst. Op 3 februari 2021 keert X BV een dividend in de vorm van aandelen uit aan haar oprichter. X BV dient op 3 maart 2021 een aangifte dividendbelasting in, waarin zij een bedrag aan verschuldigde dividendbelasting aangeeft. De Belastingdienst wijst een verzoek tot uitstel van betaling af en legt op 23 juli 2021 een naheffingsaanslag en een verzuimboete op. X BV maakt bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boete, maar de inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond. X BV stelt beroep in en wordt op 31 december 2021 ontbonden.

In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, omdat de VSO niet ziet op de dividendbelasting maar op de inkomstenbelasting. De rechtbank stelt vast dat X BV op 3 februari 2021 een dividend heeft uitgekeerd, waardoor het belastbare feit zich heeft voorgedaan en X BV inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting. De rechtbank verwerpt het betoog van X BV dat sprake is van dwaling bij het sluiten van de VSO, omdat dwaling geen terugwerkende kracht heeft. De naheffingsaanslag is daarom terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Wat betreft de boete volgt de rechtbank het standpunt van de inspecteur dat deze moet worden vernietigd. Het beroep is gegrond voor zover het de boete betreft, en de rechtbank vernietigt de boetebeschikking.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de dividendbelasting 1965 3

Instantie: Rechtbank Gelderland

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Dividendbelasting

Editie: 30 april

Informatiesoort: VN Vandaag

25

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen