Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X BV niet kan worden aangemerkt als ‘medepleger’ omdat de rechtbank in een procedure van de dochters heeft geoordeeld dat de dochters niet zijn aan te merken als ‘plegers’ van het niet correct doen van aangiften. Wel is sprake van 'doen plegen'.

Op 23 december 1999 stelt A als settlor een irrevocable discretionary trust in naar het recht van Jersey. De trust kwalificeert als een APV. De begunstigden zijn B, de echtgenote van A, en hun vier dochters. Belanghebbende, X BV, adviseert A en de dochters bij hun fiscale aangelegenheden. A overlijdt in 2008. De inspecteur legt uiteindelijk IB-navorderingsaanslagen met vergrijpboeten op aan de dochters, omdat het volgens hem aan de (voorwaardelijke) opzet van de dochters is te wijten dat de IB-aangiften niet, onjuist of onvolledig zijn gedaan en dat daardoor de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Op advies van X BV hebben de dochters namelijk de trustvraag niet aangekruist. Vervolgens legt de inspecteur ook een vergrijpboete, van € 150.000, op aan X BV. Volgens de inspecteur is het namelijk aan opzet van X BV (als medepleger) te wijten dat bij de dochters, de cliënten van X BV, te weinig IB is geheven.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X BV niet kan worden aangemerkt als ‘medepleger’ omdat de rechtbank in een procedure van de dochters (30 oktober 2024, BRE 20/7693) heeft geoordeeld dat de dochters niet zijn aan te merken als ‘plegers’ van het niet correct doen van aangiften. Nu de aan de dochters opgelegde boeten zijn vernietigd, en zij dus niet zijn aan te merken als ‘plegers’, kan X BV niet ‘medeplegen’. Wel stelt de rechtbank vast dat X BV zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat door het niet aankruisen van het hokje bij de trustvraag te weinig belasting zou worden geheven. Het is daarom aan de voorwaardelijke opzet van X BV te wijten dat de IB-aangiften niet, onjuist of onvolledig zijn gedaan en dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank honoreert dus het secundaire standpunt van de inspecteur, dat sprake is van ‘doen plegen’. De rechtbank vermindert de boete vervolgens naar € 60.000. In verband met undue delay is de boete vervolgens nog gematigd tot € 48.000. Dat X BV een NOB-kantoor is, wordt door de rechtbank niet als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking genomen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d

Algemene wet bestuursrecht 5:1

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 7 november

Informatiesoort: VN Vandaag

1041

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen