X exploiteert een taxibedrijf. In een brief van 11 augustus 2011 deelt de inspecteur aan X mede dat hij, vanaf 1 januari 2012, voor zijn btw-aangifte geen ontheffing meer krijgt voor het doen van digitale aangifte. De inspecteur legt op 23 april 2013 een btw-naheffingsaanslag op aan X. Tevens legt hij een verzuimboete op wegens het niet doen van aangifte.
Hof Amsterdam (MK II, 25 augustus 2015, 14/00503, V-N 2015/63.1.1) oordeelt dat X niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aangifte heeft gedaan. Het hof overweegt daarbij dat X onvoldoende heeft onderbouwd waarom bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen zou zijn gewekt dat hij ook vanaf 1 januari 2012 nog op papier btw-aangifte kon doen. Verder merkt het hof nog op dat de inspecteur X er tijdig op heeft gewezen dat hij vanaf 2012 niet langer meer een papieren aangifte kon indienen. Een eventueel opgewekt vertrouwen is dan volgens het hof tijdig opgezegd. De boete blijft in stand.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 8
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 20