X krijgt (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting met boeten van 100% opgelegd omdat hij een verzwegen bankrekening zou hebben aangehouden bij de KB-Lux. Wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten overwoog de Hoge Raad dat Hof Amsterdam blijk heeft gegeven van miskenning van hetgeen is overwogen in de arresten van de Hoge Raad van 15 april 2011, nrs. 09/03075 (BNB 2011/206) en 09/05192 (BNB 2011/207). De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet nu beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de boeten het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. Verwijzingshof 's-Gravenhage overweegt dat de inspecteur te kennen gegeven heeft dat naar maatstaven van boeterecht het van hem te verlangen bewijs niet is te leveren. Daarmee heeft hij zich alsnog verenigd met het standpunt van X dat de nog in geding zijnde verhogingen en boeten moeten vervallen. De boetebeschikkingen worden vernietigd. Het verzoek van X om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat de redelijke termijn sedert het verwijzingsarrest niet is overschreden. Wat betreft de procedure voorafgaande aan de gecasseerde uitspraken van Hof Amsterdam kan zo'n verzoek niet voor het eerst in deze fase van de procedure worden gedaan.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16