A, de moeder van belanghebbende, X, schenkt op 31 december 2014 de aandelen Z bv aan X in verband met de bedrijfsopvolging binnen de familie. Deze aandelen vormen een fictieve onroerende zaak in de zin van art. 4 WBR 1970. X voldoet vervolgens op aangifte € 141.360 aan overdrachtsbelasting. In geschil is of de BOF (art. 15 lid 1 onderdeel b WBR 1970) van toepassing is op de verkrijging van fictieve onroerende zaken in de zin van art. 4 WBR 1970. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X recht heeft op de BOF overdrachtsbelasting in verband met de verkrijging van de aandelen in Z bv. Volgens de rechtbank moet onder het begrip 'onderneming' uit de BOF namelijk de 'onderneming in materiële zin' worden verstaan en niet slechts de IB-onderneming, zoals de inspecteur voorstaat.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de BOF overdrachtsbelasting ook van toepassing is bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaaklichaam. Het hof wijst er daarbij op dat met de wetsfictie van art. 4 en art. 10 WBR 1970 slechts is beoogd om te voorkomen dat door middel van het tussenschuiven van rechtspersonen de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Volgens het hof is niet beoogd om een daaraan tegenovergesteld resultaat te bewerkstelligen. De vrijstelling is volgens het hof van toepassing als is voldaan aan twee voorwaarden: de aandelen worden gehouden in een vennootschap die een materiële onderneming drijft en de volledige zeggenschap in de onderneming gaat over van de ouder op het kind. Aangezien daarvan volgens het hof sprake is, heeft X recht op de vrijstelling.
Lees ook de thema's De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet en Onroerendezaakrechtspersonen in de overdrachtsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Wet op belastingen van rechtsverkeer 10
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingrecht algemeen, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 22 augustus