Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur bij het vaststellen van X' vermogen terecht rekening heeft gehouden met de PGB-rekening en de bonusrenterekening. X maakt het bestaan van een schuld aan zijn vader ten aanzien van het saldo op de bonusrenterekening niet aannemelijk. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X beschikt over drie bankrekeningen. Op één bankrekening staat een bedrag van € 4213 en op een andere, de PGB-rekening, € 1224. Op de derde rekening, een bonusrenterekening, staat € 16.919. X is van mening dat bij de box 3-heffing geen rekening met de PGB-rekening mag worden gehouden, omdat daarmee zorgverleners moeten worden betaald. Voor de bonusrenterekening geldt dat dit een schuld betreft aan zijn vader.

Hof Den Haag (V-N 2023/51.1.1) oordeelt dat de inspecteur bij het vaststellen van X' vermogen terecht rekening heeft gehouden met de PGB-rekening en de bonusrenterekening. X maakt het bestaan van een schuld aan zijn vader ten aanzien van het saldo op de bonusrenterekening niet aannemelijk. Hij overlegt geen schriftelijke stukken ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een schuld aan zijn vader heeft. Uit de rekeningafschriften volgt niet dat sprake is van bedragen die X onder schuldigerkenning van zijn vader heeft ontvangen. Voor de PGB-rekening geldt dat deze ook tot zijn vermogen behoort. De vergelijking die X maakt met een derdenrekening van een notaris, gaat niet op. De aanslag blijft in stand. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 2 april

Informatiesoort: VN Vandaag

125

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen