Rechtbank Gelderland oordeelt dat de BOR niet van toepassing is op de fictieve erfrechtelijke verkrijging van X. Er wordt namelijk niet voldaan aan de eisen van art. 35c SW 1956.

Belanghebbende, X, en zijn broer, Z, houden ieder 50% van de aandelen in A bv. Z overlijdt op 18 januari 2013. De kinderen van Z zijn zijn erfgenamen, en verkrijgen de aandelen in A bv van hun vader. Op deze verkrijging is de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) (art. 35b SW 1956) van toepassing. Door het overlijden van Z valt diens pensioenvoorziening vrij, en neemt de inspecteur een fictieve erfrechtelijke verkrijging in aanmerking (art. 13a SW 1956) ten aanzien van X. X verzoekt om toepassing van de BOR voor deze verkrijging.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de BOR niet van toepassing is op de fictieve erfrechtelijke verkrijging van X. Volgens de rechtbank wordt namelijk niet voldaan aan de eisen van art. 35c SW 1956. Op grond van deze bepaling is volgens de rechtbank namelijk vereist dat aandelen worden verkregen van de erflater. In casu betreft het echter een belasting van de waardestijging van de aandelen die X reeds bezat, door de vrijval van de pensioenvoorziening. Ook wijst de rechtbank er op dat de BOR reeds is toegepast op de aandelen, bij de verkrijging door de erfgenamen van X. De aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35c

Successiewet 1956 13a

Successiewet 1956 35b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 29 juni

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen