A, de vader van belanghebbende, X, exploiteert een varkenshouderij. Sinds 1990 exploiteert hij ook 21 ha. grond met populieren. A staakt de varkenshouderij in 2000. Na een minnelijke taxatie, en in overleg met de Belastingdienst, wordt besloten dat A verder gaat als ‘bosbouw’boer. Na het overlijden van A in 2009 wordt aan X een aanslag erfbelasting opgelegd. X stelt echter dat er sprake is van een voortgezette onderneming en beroept zich op de bedrijfsopvolgingsregeling, waarop de inspecteur de aanslag erfbelasting vermindert tot nihil. In 2015 verkoopt X de grond voor € 1,1 mln aan de buurman. Ter zake van deze verkoop verantwoordt X geen winst is zijn IB-aangifte. De inspecteur is van mening dat er sprake is van stakingswinst en corrigeert de aangifte. X stelt dat er geen sprake is van winst uit onderneming en als dat al het geval is dat de landbouwvrijstelling dan van toepassing is.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X de onderneming van zijn vader niet geruisloos heeft voortgezet. De rechtbank acht daarbij van belang dat de onderneming van A door zijn overlijden fictief is gestaakt en dat er geen rechtsgeldig verzoek om (geruisloze) doorschuiving is gedaan. Ook merkt de rechtbank op dat het feit dat X de tot het ondernemingsvermogen van A behorende grond heeft geërfd, niet zonder meer met zich brengt dat X met die grond een onderneming is gaan drijven. Dit geldt zelfs niet als het beheer van de grond voor A een onderneming vormde. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat X op enig moment na het overlijden van A tot in 2015 voor zijn rekening een subjectieve onderneming heeft gedreven. De rechtbank vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 31 augustus