Belanghebbende, de heer X, is als accountmanager in loondienst. Hij werkt vanuit huis en bezoekt de klanten met een eigen auto. X moet volgens arbeidsovereenkomst een representatieve auto aanschaffen. De financiering daarvan is geschied met een lening van de werkgever. Voor iedere zakelijk gereden km ontvangt X (afgerond) € 0,38. In 2011 rijdt X met de auto 46.020 km's zakelijk. De totale km-vergoeding is € 17.234. X stelt in het kader van zijn IB-aanslag over 2011 dat deze vergoeding in het geheel niet tot het loon behoort. Volgens Rechtbank Noord-Holland valt de vergoeding onder art. 15b-1-a Wet LB 1964, zodat het bovenmatige deel (€ 0,19 per km) terecht is belast. X stelt vergeefs dat sprake is van een vrije (dus onbelaste) vergoeding die strekt tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking (art. 15 lid 1 Wet LB 1964). X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam (MK III, 27 maart 2014, 13/00606, V-N 2014/36.2.2) oordeelt dat geen sprake is van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto, aangezien de werkgever niet alle kosten van de auto vergoedt. X beroept zich dus vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. Zijn vergelijking met werknemers die met een auto van de zaak minder dan 500 km per jaar privé rijden, gaat dus niet op. De rechtbank is voorts van het juiste toetsingskader uitgegaan omdat de werkgever van X geen gebruik maakt van de per 1 januari geldende 2011 werkkostenregeling, maar heeft geopteerd voor het oude regime. Deze keuze van de werkgever werkt van rechtswege door naar de IB-heffing ten aanzien van X. Het beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 15b lid 1-a
Wet op de loonbelasting 1964 15 lid 1