Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat voor belanghebbende de box 3-heffing geen individuele en buitensporige last is.

X en zijn echtgenote hebben inkomen uit AOW-, pensioen- en lijfrente-uitkeringen en een hypotheekvrije eigen woning. Over 2014, 2015 en 2016 rekent X in de IB-aangifte 100% van de rendementsgrondslag in box 3 aan zichzelf toe. Daarin zijn begrepen bank- en spaartegoeden en onroerende zaken. In geschil is of de vermogensrendementsheffing in deze jaren een individuele en buitensporige last is.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat in belanghebbendes geval geen sprake is van een individuele en buitensporige last. Er is sprake van een individuele en buitensporige last als de last zich in X' geval sterker laat voelen dan in het algemeen. X stelt dat hij heeft moeten interen op zijn vermogen om de vermogensrendementsheffing te kunnen betalen. De rechtbank oordeelt dat het inkomen van X en zijn echtgenote ruim voldoende is om de belasting te kunnen betalen. Van interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen, is geen sprake. X' beroep is ongegrond.

Lees ook het Thema Box 3

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 5.1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen

Dossiers: Box 3

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 18 oktober

20

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen