X geeft in zijn IB-aangifte 2014 een inkomen uit sparen en beleggen van € 7845 (4% van € 196.142) aan. Hij heeft over 2014 € 3414 aan rente ontvangen. X is van mening dat de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi, op het niveau van de regelgeving, naar haar aard in strijd is met art. 1 EP EVRM. X wijst er daarbij op dat hij door de lage rentestand inteert op zijn vermogen. Het bezwaar van X is aangewezen als massaal bezwaar en door de Bond van Belastingbetalers in overleg met het Ministerie van Financiën geselecteerd om te worden uitgeprocedeerd.
Rechtbank Gelderland oordeelt, in navolging van de Rechtbanken Noord-Nederland, Noord-Holland en Zeeland-West-Brabant, dat de box 3-heffing niet elke redelijke grond ontbeert. De rechtbank wijst hierbij ook op de jurisprudentie van de Hoge Raad van de afgelopen jaren op dit punt. Het stelsel is dan ook in beginsel niet in strijd met art. 1 EP. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat X niet aannemelijk maakt dat het veronderstelde rendement van 4% niet haalbaar is voor particuliere beleggers, en dat belastingplichtigen worden geconfronteerd met een buitensporige last. De rechtbank wijst er uiteindelijk ook nog op dat de wetgever inmiddels ten aanzien van het tarief voor de vermogensrendementsheffing aanpassingen heeft aangebracht.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 4 april