Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, oordeelt Rechtbank Den Haag dat de box 3-heffing niet in strijd is met art. 1 EP. Het forfaitaire stelsel van box 3 is volgens de rechtbank namelijk op het niveau van de regelgeving voor de jaren 2012 en 2013 niet in strijd met art. 1 EP.

X brengt de inspecteur er in 2013 van op de hoogte dat hij over buitenlands vermogen beschikt, dat hij niet in zijn IB-aangiften heeft verantwoord. Naar aanleiding van de inkeerverklaring, en de nader verstrekte gegevens, legt de inspecteur IB-navorderingsaanslagen op aan X. X maakt bezwaar en stelt daarbij onder andere dat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP bij het EVRM.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de box 3-heffing niet in strijd is met art. 1 EP. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2016, nr. 14/05020 (V-N 2016/31.12). In dat arrest stelt de Hoge Raad vast dat het forfaitaire stelsel van box 3 op het niveau van de regelgeving voor het jaar 2011 niet in strijd is met art. 1 EP. Volgens de rechtbank is daar in 2012 en 2013 ook geen sprake van. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de jurisprudentie blijkt dat voor een inbreuk op art. 1 EP niet voldoende is dat het rendement van bepaalde bezittingen structureel beneden 4% van de waarde van het daarin geïnvesteerde bedrag blijft. Volgens de rechtbank is namelijk bepalend of voor de belastingplichtigen het forfaitaire rendement van 4% van het totale box 3-vermogen over een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is.

 

Lees ook het thema Box 3.

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 19 december

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen