Hof Amsterdam oordeelt dat er ondanks de belastingdruk van meer dan 100% geen sprake is van een individuele buitensporige last. Om vast te stellen of dat het geval is, moet namelijk rekening worden gehouden met de gehele financiële situatie van X. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Belanghebbende, X, geniet een inkomen van € 120.000 (2015) en € 125.000 (2016). Samen met zijn echtgenote, A, heeft hij een box 3-vermogen van € 450.000. Het vermogen bestaat uit spaartegoeden en een tweede woning. In 2015 genieten X en A € 3174 aan rente en in 2016 € 2708. De tweede woning is voor eigen gebruik en wordt niet verhuurd. Over het totale vermogen is ruim € 5600 (2015) en ruim € 5100 (2016) aan vermogensrendementsheffing verschuldigd. X stelt dat hij door de vermogensrendementsheffing inteert op zijn vermogen en dat art. 1 EP EVRM daardoor wordt geschonden.

Hof Amsterdam (V-N 2020/64.1.3) oordeelt dat er ondanks de belastingdruk van meer dan 100% geen sprake is van een individuele buitensporige last. Om vast te stellen of dat het geval is, moet namelijk rekening worden gehouden met de gehele financiële situatie van X. Nu X en A een gezamenlijk (bruto)inkomen van meer dan € 120.000 genieten en over een vermogen van € 450.000 beschikken, vormt de box 3-heffing geen individuele buitensporige last.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Lees ook het thema Box 3

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 juli

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen