Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de rechter niet hoeft in te grijpen ten aanzien van het geconstateerde rechtstekort bij de vermogensrendementsheffing. De rechtbank verwijst daarbij onder andere naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019.
Uit spontaan door de Duitse autoriteiten verstrekte informatie is de inspecteur op de hoogte geraakt van een bankrekening in Luxemburg van Y, de echtgenote van belanghebbende, X. Omdat van deze rekening geen opgaaf is gedaan in de IB-aangiften legt de inspecteur IB-navorderingsaanslagen op, waarbij aan ieder van hen 50% van het saldo op de rekening is toegekend. X is het hier niet mee eens omdat hij een negatief rendement op het vermogen heeft behaald. Hij is van mening dat de box 3-heffing in strijd is met art. 1 EP EVRM.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de rechter niet hoeft in te grijpen ten aanzien van het geconstateerde rechtstekort. De rechtbank verwijst daarbij onder andere naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019 (nr. 17/05606, V-N 2019/30.5). Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in de jaren 2006 - 2015 terughoudendheid past ten opzichte van de wetgevende macht. Omdat X niet onderbouwt waarom er in zijn ogen sprake is van een individuele en buitensporige last, maakt hij volgens de rechtbank niet aannemelijk dat zich bij hem een zodanige last heeft voorgedaan. De rechtbank vernietigt vervolgens nog wel de IB-navorderingsaanslag 2006, omdat deze buiten de navorderingstermijn is opgelegd.
Lees ook het thema Box 3
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 18 november