De Hoge Raad oordeelt dat het hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip werkelijk rendement, aangezien daartoe ook ongerealiseerde waardemutaties behoren. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arrest van 6 juni 2024.

X is het niet eens met de aan hem opgelegde IB-aanslag 2020 met betrekking tot de box 3-heffing. Hof Den Haag oordeelt dat aan X een op rechtsherstel gerichte compensatie moet worden geboden en dat die compensatie in beginsel moet aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Er kan dan niet meer worden belast dan de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty’s en mogelijk andere vormen van direct gerealiseerde vermogensopbrengst. De staatssecretaris gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip werkelijk rendement, aangezien daartoe ook ongerealiseerde waardemutaties behoren. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arrest van 6 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:705, V-N 2024/28.4). Omdat partijen zich (nog) niet hebben uitgelaten over de omvang van de ongerealiseerde waardemutaties, verwijst de Hoge Raad de zaak naar Hof Amsterdam. De stelling van de staatssecretaris dat het aan de wetgever is, en niet aan de rechter, om te voorzien in het rechtstekort dat gepaard gaat met een schending van het EVRM en het EP als gevolg van het stelsel van IB-heffing in box 3, doet de Hoge Raad af onder verwijzing naar art. 81 1 Wet RO.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 17 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

Dossiers: Box 3

358

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen