Rechtbank Den Haag oordeelt dat de BPM-teruggaaf niet het gevolg is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid en dat hij dus geen bezwaarkostenvergoeding - laat staan een hogere - had moeten toekennen.

X doet BPM-aangifte voor een uit Duitsland afkomstige Mercedes Benz GLC 250 en voldoet aldus € 5302. Na bezwaar is een teruggaaf verleend van 5% (€ 265), omdat in de koerslijst vermoedelijk is uitgegaan van een btw-auto in plaats van een marge-auto. In geschil is of terecht een bezwaarkostenvergoeding is toegekend van € 246 en of over de teruggaaf terecht geen rente is vergoed.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de teruggaaf niet het gevolg is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid en dat hij dus geen kostenvergoeding had hoeven toe te kennen. Gesteld noch gebleken is dat X op grond van enige wettelijke bepaling of op aanwijzing van de inspecteur geen koerslijst voor een marge-auto heeft toegepast. Er is dus geen aanleiding om alsnog een hogere bezwaarkostenvergoeding toe te kennen. Of de ontvanger op grond van art. 28c Inv. 1990 rente zal vergoeden, is in eerste instantie te zijner beoordeling. De rechter kan de inspecteur deswege geen verplichting opleggen (zie HR 28 september 2018, nr. 17/01724, V-N 2018/51.18). Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 28c

Algemene wet bestuursrecht 7:12

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Invordering, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 6 maart

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen