Belanghebbende, de heer X, importeert bedrijfsmatig gebruikte auto's ten behoeve van opdrachtgevers. X doet ter zake van drie auto's de BPM-aangifte. De BPM is door de kentekenhouders zelf aan de Belastingdienst betaald. Tegen deze voldoeningen heeft X – op eigen naam – bezwaar gemaakt. X heeft geen volmachten van de kentekenhouders. In geschil is of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat X gelet op het bepaalde in art. 26a AWR niet gerechtigd is bezwaar in te stellen. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X de BPM niet op aangifte heeft voldaan, zodat hij niet gerechtigd is bezwaar in te stellen. De opvatting van X dat de betaling door de kentekenhouders is geschied namens hem, is onjuist. Weliswaar rust op degene die de aanvraag voor inschrijving in het kentekenregister doet de rechtstreekse wettelijke verplichting om de BPM op aangifte te voldoen namens degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld (zie HR 11 april 2003, nr. 36822, V-N 2003/22.5), maar dit betekent niet dat de betaling door de kentekenhouder als een betaling van X moet worden aangemerkt. Het beroep van X is ongegrond. X claimt vergeefs een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn in bezwaar en beroep (eerste aanleg). Hiertoe is niet redengevend dat zijn (hoger) beroep ongegrond is, doch het feit dat X niet het recht had om rechtsmiddelen aan te wenden. Reeds hierom wordt het verzoek van X afgewezen.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 7
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 28 januari