Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de rest-BPM door het vervallen van de ondernemersvrijstelling terecht bij X is nageheven.

X is vanaf 18 september 2020 houder van een bestelauto, waarvoor vrijstelling is verleend op grond van de ondernemersvrijstelling (art. 13a lid 1 en 2 Wet BPM 1992). Op 29 december 2021, dus binnen vijf jaar na de inschrijving in het kentekenregister, is de auto verkocht en de vrijstelling is niet doorgeschoven naar de nieuwe houder. De rest-BPM van € 4644 op het moment van verkoop is daarom door de inspecteur nageheven bij X en er is een 10% verzuimboete opgelegd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de rest-BPM terecht bij X is nageheven. Het niet betalen van de verschuldigde BPM is een betalingsverzuim, zodat de boete van € 464 ook terecht is. De boete is lager dan € 1000, zodat er geen reden is deze te matigen wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 13a

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Editie: 16 december

Informatiesoort: VN Vandaag

226

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen