X werkt bij de politie en loopt door incidenten bij dat werk een posttraumatische stressstoornis (PTSS) op. Volgens het Nederlands Rekencentrum is zijn verlies van arbeidsvermogen € 315.363. X krijgt een uitkering van € 710.277, waarop € 394.914 loonheffing is ingehouden, zodat netto die € 315.363 overblijft. In geschil is of het brutodeel terecht als loon is aangemerkt. Volgens Hof Den Haag is de brutering alleen verstrekt om de rest netto te kunnen ontvangen. Het is dus geen onbelaste vergoeding voor het verlies van arbeidskracht of immateriële schade. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de werkgever € 394.914 heeft betaald als vergoeding van belastingschade, omdat hij ten onrechte aannam dat over de door hem betaalde vergoeding van immateriële schade loonbelasting was verschuldigd. Daaruit volgt dat de betaling van dit bedrag, ofschoon onverschuldigd, haar grond vindt in de dienstbetrekking. Beslissend is de situatie op het tijdstip van betaling. X stelt vergeefs dat de werkgever inmiddels heeft beslist dat de € 394.914 niet zal worden teruggevorderd en dat de reden van het niet terugvorderen is gelegen in het verminderen van het leed van X. Deze stelling is bovendien pas in cassatie aangevoerd en zou nieuw feitenonderzoek vergen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81