Belanghebbende, X bv, exploiteert een raamprostitutiebedrijf en verhuurt woningen. De aandeelhouders van X bv zijn mevrouw A voor 90%, alsmede de heer B en mevrouw C, beiden voor 5%. In 2007 is A gescheiden. Met haar ex-echtgenote met wie zij in gemeenschap van goederen was gehuwd, ontstaat een meningsverschil over de boedelscheiding. De civiele procedure hierover eindigde in 2010 door een uitspraak van de rechtbank. De aandelen in X bv zijn hierbij toegedeeld aan A. In geschil is de btw-naheffingsaanslag over 2008 tot en met 2011 en in het bijzonder of de btw van de advocaatkosten terecht als voorbelasting is afgetrokken. Rechtbank Noord-Holland handhaaft de aanslag. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat - in afwijking van de facturen – de advocaat zijn diensten in het kader van de echtscheiding niet heeft verricht aan X bv maar aan A in privé. De (vervolg)vraag of de advocaatdiensten zijn afgenomen in het kader van de onderneming van X bv kan dus in het midden blijven, reeds omdat zij de diensten niet heeft afgenomen. Het feit dat ook X bv gebaat zou zijn bij die diensten is niet relevant. Dit blijkt namelijk uit de jurisprudentie (zie HR 1 mei 2015, nr. 13/06113, V-N 2015/23.18). Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15