Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat A bv de mate van BTW-aftrek terecht heeft vastgesteld op basis van de bestemming van het vastgoed op het tijdstip waarop de BTW aan A bv in rekening is gebracht.

A bv is samen met B bv en C bv betrokken bij de projectontwikkeling van een landgoed dat bestaat uit zeven rijksmonumenten die worden getransformeerd tot woningen. In verband met dit project levert A bv enerzijds bebouwde percelen en appartementsrechten die zijn vrijgesteld van BTW en anderzijds onbebouwde bouwterreinen en appartementsrechten die zijn belast met BTW. A bv brengt de BTW op de kosten die rechtstreeks toerekenbaar zijn aan de BTW-belaste leveringen volledig in aftrek. De BTW op kosten die niet rechtstreeks toerekenbaar zijn aan de BTW-belaste of BTW-vrijgestelde leveringen, brengt A bv in aftrek op basis van de begroting met de toekomstige te realiseren omzet BTW-belaste (nieuwbouw/bouwterreinen) en BTW-vrijgestelde leveringen (bestaande bouw). Dit leidt tot een pro rata van 30% BTW-vrijgesteld en 70% BTW-belast. Volgens de inspecteur moet A bv uitgaan van de uiteindelijk gerealiseerde leveringen.

Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 september 2023 met rolnummers BRE 20/10011 en BRE 20/10011, 20/10013 t/m 20/10029.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat A bv de mate van BTW-aftrek terecht heeft vastgesteld, op basis van de bestemming van het vastgoed op het tijdstip waarop de BTW aan A bv in rekening is gebracht.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Omzetbelasting

Editie: 17 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

292

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen