X bv biedt telecommunicatie-, en andere diensten aan via het mobiele netwerk. Klanten die gebruik willen maken van de diensten van X bv hebben beltegoed nodig. X bv verkoopt dit beltegoed op zogenoemde opwaardeerkaarten, die zij aan de detailhandel verstrekt tegen een (iets) lager bedrag dan de nominale waarde van de kaarten. De detailhandelaar verkoopt vervolgens de opwaardeerkaarten tegen de nominale waarde aan de eindgebruikers. In deze procedure staat de vraag centraal of X bv omzetbelasting verschuldigd is over de nominale waarde van de opwaardeerkaarten, of over het lagere bedrag dat zij aan de detailhandelaren berekent. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam zijn van mening dat omzetbelasting verschuldigd is over het bedrag waarvoor X bv de opwaardeerkaarten aan de detailhandelaren heeft verkocht. Advocaat-Generaal (A-G) van Hilten heeft naar aanleiding van het beroep in cassatie van de staatssecretaris een conclusie uitgebracht. Volgens de A-G is het uitgangspunt in deze procedure dat de overdracht van de opwaardeerkaart als overdracht van een waardepapier moet worden aangemerkt. Vervolgens gaat de A-G in op de vraag waarover X bv omzetbelasting is verschuldigd. Zij komt tot de conclusie dat, zowel uitgaande van het mogelijk niet met het Unierecht overeenstemmende nationale beleid, als uitgaande van de lijn die het HvJ lijkt te hebben ingezet, de maatstaf van heffing ter zake van de door X bv verrichte prestatie moet worden gesteld op het bedrag dat zij daadwerkelijk heeft ontvangen van de detailhandelaren. Dat wil zeggen op de nominale waarde van de opwaardeerkaarten minus de aan de detailhandelaren verleende korting. De A-G adviseert de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 12 februari