Hof Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van € 44.000 aan btw-voorbelasting. Uit de gang van zaken valt geen andere conclusie te trekken dan dat X de factuur zelf heeft opgesteld, met het uitsluitende oogmerk om een aftrek van btw te creëren die niet wordt voldaan of betaald.
Belanghebbende, X, exploiteert een eenmanszaak (Y). De onderneming handelt in meubelen. X maakt daarbij gebruik van de website van A bv. In 2013 brengt X een bedrag van € 44.000 aan voorbelasting in aftrek. De voorbelasting ziet op een transactie tussen Y en A bv. A bv voldoet of betaalt de btw niet op aangifte. Tijdens een boekenonderzoek stelt de inspecteur vast dat X C als stroman heeft gebruikt bij de oprichting van A bv. Volgens de inspecteur is er dan ook sprake van een constructie waarbij met een valse factuur een hoog bedrag aan voorbelasting wordt geclaimd om de aankoop van meubelen te financieren. Verder is de inspecteur van mening dat A bv en Y zodanig met elkaar zijn verweven dat er sprake is van één onderneming. Omdat A bv de meubelen onder toepassing van de margeregeling heeft aangekocht, bestaat er volgens de inspecteur geen recht op aftrek van de voorbelasting. Hij legt daarom een btw-naheffingsaanslag op aan X.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat X geen recht heeft op aftrek van € 44.000 aan voorbelasting. Het hof wijst er daarbij op dat X geen met feiten onderbouwde en steekhoudende argumenten heeft aangedragen ter staving van zijn standpunt, aangezien hij slechts het relaas van C weerspreekt. Ook merkt het hof op dat X voor een aantal zaken, zoals wat er met de meubelen is gebeurd, geen verklaring heeft gegeven. Volgens het hof valt uit de gang van zaken eigenlijk geen andere conclusie te trekken dan dat X de factuur zelf heeft opgesteld, met het uitsluitende oogmerk om een aftrek van btw te creëren die niet wordt voldaan of betaald. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15