Stichting A exploiteert een aantal scholen. Voor het schoonmaken van de scholen schakelt A tot begin 2009 een extern schoonmaakbedrijf in. A wil het schoonmaken echter in eigen beheer gaan uitvoeren, en richt daartoe belanghebbende, X bv, op. A en X bv vormen een f.e. voor de btw. A schakelt vervolgens Z bv in om toezicht te houden op de schoonmaakwerkzaamheden. Eind 2012 stelt de inspecteur X bv er van op de hoogte dat de f.e. per 1 januari 2013 wordt beëindigd. Volgens de inspecteur is A namelijk feitelijk verbruiker van schoonmaakdiensten die materieel onder regie en aansturing van Z bv via X bv worden verricht. Rechtbank Den Haag oordeelt dat er sprake is van verwevenheid in financieel, organisatorisch en economisch opzicht, zodat er sprake is van een f.e. voor de btw. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat X bv en stichting A een f.e. voor de btw-heffing vormen. Het hof overweegt daarbij dat de zeggenschap van A over X bv niet wordt aangetast door de afspraken die met Z bv zijn gemaakt. Naast de financiële en organisatorische verwevenheid, is er volgens het hof ook sprake van verwevenheid in economisch opzicht, omdat X bv uitsluitend prestaties verricht aan A. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Lees ook het thema De holding in de btw.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7