Tot 1993 werd voor de heffing van BTW onderscheid gemaakt tussen winstbeogende en niet-winstbeogende aanbieders van onderwijs. Voor dienstverlening van niet-winstbeogende aanbieders van onderwijs gold destijds een BTW-vrijstelling. Dit leidde tot ongewenste concurrentieverstoring. Volgens de bewindslieden leidt het herintroduceren van BTW-heffing bij commerciële aanbieders van aanvullend onderwijs ook nu weer tot concurrentieverstoring. Daarnaast laten de begrotingsregels het door de scheiding van inkomsten en uitgaven niet toe om een specifieke bestemming te geven aan de inkomsten die voortvloeien uit een eventuele heffing op commerciële bijlesbureaus. Middelen die volgen uit een dergelijke maatregel kunnen daardoor niet terugvloeien naar het publiek-bekostigde onderwijs, aldus de bewindslieden.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Editie: 25 maart
Informatiesoort: VN Vandaag