X bv biedt een pand als kantoorruimte te huur aan. In de periode 1 januari 2008 - 31 juli 2009 staat het pand leeg. Daarna wordt het tot 19 december 2011 BTW-vrijgesteld verhuurd aan een gemeente. In geschil is de in rekening gebrachte BTW in verband met de instandhoudingskosten gedurende de periode van leegstand. Volgens de inspecteur mag X bv de BTW niet aftrekken omdat deze belasting niet valt toe te rekenen aan gebruik van het pand voor belaste prestaties. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X bv recht heeft op aftrek van voorbelasting ter zake van de instandhoudingskosten gedurende de periode van leegstand. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de regeling van aftrek van voorbelasting tot doel heeft de ondernemer volledig te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of voldane BTW. Hieraan zou afbreuk worden gedaan als X bv de BTW ter zake van instandhoudingskosten van een leegstaand en voor verhuur bestemd onroerend bedrijfsmiddel niet kan aftrekken. Daarbij is van belang dat op voorhand in redelijkheid niet kan worden uitgesloten dat, nadat een huurder is gevonden, gekozen zal worden voor belaste verhuur. Ook is van belang dat Nederland geen voorwaarden stelt aan de uitoefening van het recht op aftrek bij belaste verhuur. Het gelijk is aan X bv. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vernietigt de naheffingsaanslag 2008 en vermindert de naheffingsaanslag 2009.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15