B en zijn echtgenote, C, houden de aandelen in belanghebbende, X bv. Tevens houden zij de aandelen in D bv. Tot de werkzaamheden van de bv’s behoren het geven van financieel advies en consultancy-advies. Door hun samenwerking met F en E bv, raken B en D bv betrokken bij de faillissementen van enkele vennootschappen. In 2007 doet de curator in het faillissement van een van de vennootschappen aangifte van het vermoeden van faillissementsfraude. B wordt strafrechtelijk vervolgd voor de handelingen die hij heeft verricht voor de vennootschappen. In deze procedure wordt hij bijgestaan door advocatenkantoor I bv. I bv declareert haar kosten bij X bv. X bv brengt de BTW-voorbelasting in aftrek. De inspecteur is echter van mening dat dat niet mogelijk is en legt BTW-naheffingsaanslagen op aan X bv. X bv is van mening dat zij recht heeft op de BTW-aftrek omdat zij als afnemer van de prestaties moet worden beschouwd, aangezien zij de werkmaatschappij is van B, en het een kwestie betreft die geheel toerekenbaar is (in oorzaak en gevolg) aan de normale bedrijfsactiviteiten van X bv en D bv. X bv gaat in cassatie. Zij stelt daarbij dat zij een zakelijk belang had bij de advocaatdiensten. Door de strafzaak kreeg X bv namelijk, vanwege de beschadigde reputatie van B, haar directeur, geen opdrachten meer. Na de vrijspraak van haar directeur heeft zij pas haar ondernemingsactiviteiten kunnen voortzetten.
De Hoge Raad overweegt dat een ondernemer recht op BTW-aftrek heeft wanneer de kosten voor de aan hem verrichte leveringen of diensten deel uitmaken van zijn algemene kosten. Deze kosten moeten dan als zodanig zijn opgenomen in de prijs van door hem geleverde goederen of verrichte diensten. Dergelijke kosten houden dan rechtstreeks en onmiddellijk verband met de algehele economische activiteit van de ondernemer. Vervolgens merkt de Hoge Raad op dat het hof ofwel is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting of zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. X bv kan de kosten namelijk hebben gemaakt om het voortbestaan van de onderneming veilig te stellen. Dat B ook persoonlijk baat had bij de advocaatdiensten is daarbij niet van belang. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15