Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat aan de factuur een verleende dienst ten grondslag ligt, die is gebruikt voor belaste handelingen. Er is dan geen recht op aftrek van BTW-voorbelasting. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X bv houdt zich bezig met het ontwikkelen van vastgoedprojecten. Haar jaarrekening vermeldt op balansdatum 31 december 2012 een bedrag van € 335.000 aan verschuldigde BTW. Uit haar administratie blijkt dat zij over 2012 in totaal € 397.000 aan BTW is verschuldigd. Omdat de inspecteur bij een controle vaststelt dat de BTW-aangifte en de BTW-balanspost niet overeenstemmen, legt hij een naheffingsaanslag 2012 op van € 331.000. X bv stelt dat de BTW-balanspost het jaar 2011 betreft en niet 2012. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de BTW-naheffingsaanslag 2012 niet te hoog is vastgesteld. X gaat in hoger beroep. Een van de geschilpunten is of X bv terecht aftrek van BTW-voorbelasting heeft geclaimd voor een bedrag van € 397.000 ten aanzien van een factuur van Y bv.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2023/13.1.5) oordeelt dat X bv met hetgeen zij overlegt niet aannemelijk maakt dat aan de factuur van Y bv een door Y bv aan X bv verleende dienst ten grondslag ligt die X bv heeft gebruikt voor met BTW belaste handelingen. X bv heeft dan geen recht op aftrek van BTW-voorbelasting. Het hof gaat verder niet in op de overige geschilpunten. Aan X bv is namelijk een naheffingsaanslag BTW opgelegd van € 331.000 en de ten onrechte in aftrek gebrachte BTW berekent het hof op € 365.000. Dit bedrag is dus hoger dan de aan X bv opgelegde naheffingsaanslag. Het hof bevestigt de rechtbankuitspraak. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15