Belanghebbende, X bv, drijft een groot- en kleinhandel in auto's. In de btw-aangifte over de maand maart 2007 claimt X bv aftrek van voorbelasting in verband met werkzaamheden die aan het bedrijfspand zijn verricht door S. S voldoet de btw niet op aangifte. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op in verband met de afgetrokken voorbelasting, omdat uit een onderzoek van de Belastingdienst/FIOD-ECD blijkt dat de factuur van S is vervalst.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 25 september 2015, 13/01031, V-N Vandaag 2015/2250) oordeelt dat S niet jegens X bv heeft gepresteerd. Het hof acht hierbij onder andere van belang dat S ontkent dat hij jegens X bv heeft gepresteerd. Verder overweegt het hof dat het merendeel van de werkzaamheden die S zou verrichten ook door anderen zijn verricht, dat er geen schriftelijke overeenkomst is tussen X bv en S, dat X bv niet over betalingsbewijzen beschikt en dat de bedragen in het kasboek niet corresponderen met de wijze waarop X bv verklaard heeft te hebben betaald. De naheffingsaanslag blijft in stand.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15