Rechtbank Den Haag oordeelt dat Y niet aannemelijk maakt dat zij vanaf 2012 nog ondernemingsactiviteiten verricht. Ook maakt Y niet aannemelijk dat een overeenkomst bestaat tussen X en de Belastingdienst waar Y vertrouwen aan kan ontlenen.

A was maat in maatschap X. Op 26 maart 1999 is Y opgericht. Daarbij brengt A zijn aandeel X in Y in. De maatschap ontslaat A eind 2003. Daarna start Y een procedure tegen X om het winstaandeel van A te verkrijgen. Vanaf 2012 geeft Y geen omzetten meer aan in de BTW-aangifte en claimt Y alleen aftrek van BTW op de kosten van de procedure. Y doet een beroep op een overeenkomst tussen X en de Belastingdienst op grond waarvan de afzonderlijke maten ook BTW-ondernemer zijn.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat Y niet aannemelijk maakt dat de overeenkomst tussen X en de Belastingdienst bestaat. Ook maakt Y niet aannemelijk dat Y vanaf 2012 nog ondernemingsactiviteiten verricht. Bovendien heeft Y sinds 2012 geen omzetten aangegeven. Het procederen ter verkrijging van een winstaandeel van X maakt geen deel uit van de ondernemingsactiviteiten die Y als maat van X ontplooide. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt eveneens. Daarom heeft Y geen recht op aftrek van de btw op de kosten van de procedure tegen X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Wet op de omzetbelasting 1968 7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 23 april

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen