Volgens Hof Amsterdam is de btw-verleggingsregeling van toepassing op de aan X bv door haar onderaannemers gefactureerde werkzaamheden voor de bouw van een bedrijfshal.

Belanghebbende, X bv, krijgt de opdracht voor de bouw van een bedrijfshal. X bv heeft voor de realisatie van deze hal gebruik gemaakt van de onderaannemers C, D en E. Het gedeelte van de aanneemsom voor de diensten die door de onderaannemers werden verzorgd bedraagt € 447 700. Deze onderaannemers zijn inmiddels failliet.  Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Volgens de inspecteur is de btw-verleggingsregeling van toepassing op de aan X bv gefactureerde werkzaamheden voor de bouw van de bedrijfshal. X bv komt in beroep. Rechtbank Noord-Holland verklaart het beroep ongegrond. A, enig aandeelhouder van X bv, komt in hoger beroep. Volgens Hof Amsterdam is niet in geschil dat C in eerste instantie het gehele werk heeft aangenomen. De factuur van 11 december 2007 van C aan X bv, die een aanneemsom van € 447 000 ex btw vermeldt, is daarmee in overeenstemming.  X bv is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat naderhand nieuwe overeenkomsten met C en D zijn gesloten. Het is niet aannemelijk geworden dat de aanvankelijke rechtsbetrekking met C  is gewijzigd. De verleggingsregeling is van toepassing. Zelfs als de opvatting van X bv wordt gevolgd, dat sprake is van drie aannemingscontracten, zou dit niet tot een wezenlijk andere uitkomst van deze procedure leiden, aldus het hof. X bv is namelijk niet geslaagd te bewijzen dat C en D hun werkzaamheden geheel of grotendeels hebben verricht op hun eigen werkplaats, zoals is vereist voor de uitzondering van artikel 24b, lid 7, onderdeel 1, Uitv.besl. OB. Het hoger beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 12 lid 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 15 december

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen