Edward Cussens, John Jennings en Vincent Kingston bouwen vijftien vakantiehuizen. Zij verhuren de huizen voor een periode van twintig jaar en één maand aan een met hen verbonden onderneming. Hierdoor is er sprake van een eerste vervreemding van onroerende zaken, en wordt btw geheven over de gekapitaliseerde waarde van de huur. Een maand later worden de huurovereenkomsten beëindigd, waarna de huizen door Cussens c.s. btw-vrijgesteld aan derden worden verkocht. Volgens de Ierse belastingdienst is sprake van misbruik van recht en moet btw worden geheven over de latere verkopen. De Ierse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het beginsel van het verbod van misbruik rechtstreeks kan worden toegepast, los van een nationale maatregel die daaraan werking geeft in de nationale rechtsorde. Volgens het Hof van Justitie EU kan in casu de btw-vrijstelling ook worden geweigerd voor de verkoop van onroerende zaken, ondanks het feit dat de verkoop heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak in de zaak Halifax (HvJ EU, 21 februari 2006, nr. C 255/02, BNB 2006/170). Vervolgens merkt het Hof van Justitie EU nog op dat afzonderlijk rekening moet worden gehouden met het doel van de huurovereenkomsten die voorafgingen aan de verkoop van de onroerende zaken. Dit om te bepalen of het wezenlijke doel van de aan de orde zijnde transacties al dan niet bestaat in het verkrijgen van een belastingvoordeel.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)
Editie: 23 november