De Hoge Raad oordeelt dat het buitenlands vermogen voor de helft bij X in aanmerking moet worden genomen en voor de helft bij Y. De inspecteur heeft daarmee niet het onzorgvuldig gehandeld.

Belanghebbende, X, en Y, zijn vrouw, gaan in 2006 uit elkaar. Y beschikt over vermogensbestanddelen in het buitenland. Dit buitenlands vermogen is niet verantwoord in de IB-aangiften van X of Y. X komt in 2009 tot inkeer, maar Y wenst niet mee te werken. De inspecteur legt IB-navorderingsaanslagen op aan X over de jaren 2001-2004. Hij belast daarbij de helft van het buitenlandse vermogen bij X. X is echter van mening dat het vermogen bij Y moet worden belast. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het buitenlands vermogen voor de helft bij X in aanmerking moet worden genomen en voor de helft bij Y. Het hof overweegt hierbij dat het buitenlands vermogen niet in de aangiften van X en Y is verantwoord. Herziening is volgens het hof niet mogelijk, omdat Y niet wil meewerken. De navorderingsaanslagen zijn dan ook terecht opgelegd.

De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de helft van het buitenlands vermogen aan X toe te rekenen. De Hoge Raad wijst er hierbij op dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen de wettelijk voorgeschreven toerekening van het buitenlandse vermogen heeft toegepast. Ook is volgens de Hoge Raad niet van belang dat er ten tijde van de navordering geen sprake meer is van fiscaal partnerschap, en dat het vermogen aan Y toebehoort. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 2.17

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 9 november

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen