Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen en dat er geen aanleiding is om wel teruggaaf van dividendbelasting te verlenen of prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen.

X, een buitenlands beleggingsfonds, verzoekt om teruggaaf van de dividendbelasting over de jaren 2013 - 2015. De inspecteur wijst het verzoek af. X stelt dat er, ondanks het Deka-arrest (Hoge Raad 23 oktober 2020 nr. 16/03954, V-N 2020/54.14), toch sprake is van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal. Volgens X is de afdrachtvermindering namelijk in economische zin wel vergelijkbaar met de teruggaafregeling.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen en dat er geen aanleiding is om wel teruggaaf van dividendbelasting te verlenen of prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen. In het Deka-arrest heeft de Hoge Raad namelijk beslist dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal. Volgens de rechtbank is er geen reden om anders te oordelen dan de Hoge Raad. Verder wijst de rechtbank er op dat, mocht er sprake zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, voor rechtsherstel een vervangende betaling is vereist en dat dit niet tot een teruggaaf zal leiden. Voor een fbi is de tegemoetkoming in de vorm van de afdrachtvermindering namelijk nooit hoger dan het door haar af te dragen bedrag aan dividendbelasting dat zij heeft ingehouden op de door haar uitgedeelde winst. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Wet op de dividendbelasting 1965 11a

Wet op de dividendbelasting 1965 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Dividendbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 23 maart

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen