Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op teruggaaf van de dividendbelasting, omdat zij geen vervangende betaling heeft verricht. Ook maakt X niet aannemelijk dat zij voldoende vergelijkbaar is met een fbi.

X, een buitenlands beleggingsfonds, verzoekt om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2003/2004 - 2014/2015. De inspecteur wijst de verzoeken af. Volgens X bestaat recht op teruggaaf omdat zij vergelijkbaar is met een fbi. Zij stelt daarbij dat de vervangende betaling, zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020, 16/03954, V-N 2020/54.14 in strijd is met het EU-recht.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op teruggaaf van de dividendbelasting omdat zij geen vervangende betaling heeft verricht. Ook maakt X niet aannemelijk dat zij voldoende vergelijkbaar is met een fbi. De vervangende betaling, zoals bedoeld in het Deka-arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 is niet in strijd met het EU-recht. De rechtbank wijst verder ook nog op het Deka-arrest van het Hof van Justitie EU, 30 januari 2020, C-156/17, V-N 2020/9.10 en het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2021, 19/00104, V-N 2021/17.10.

Lees ook het thema Beleggingsinstellingen en een vergelijkbare zaak van deze rechtbank eerder dit jaar.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de dividendbelasting 1965 11a

Wet op de dividendbelasting 1965 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Dividendbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 25 augustus

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

15

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen