Rechtbank Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de betaling van € 18.300 voor het collegegeld slechts een depotstorting was van waaruit de uitgave later door middel van verrekening is voldaan. Het onderscheid in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen is geen verboden discriminatie.
X is geboren in 1997 en heeft de Indiase nationaliteit. In juli 2019 ontvangt zij een factuur van de Universiteit Leiden. X betaalt de betreffende € 18.300 en vervolgens stuurt de universiteit haar een verklaring van inschrijving voor het collegejaar 2019-2020. Vanaf 1 augustus 2019 huurt X een kamer in Nederland. Op 5 augustus 2019 komt zij hier met het vliegtuig aan en op 13 september 2019 volgt haar inschrijving in de BRP. In geschil is of X in haar IB-aangifte van 2019 terecht aftrek van studiekosten claimt.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de betaling slechts een depotstorting was van waaruit de uitgave later door middel van verrekening is voldaan. De betaling is namelijk aangemerkt als een voldoening van het collegegeld en in reactie daarop is de inschrijving voor het collegejaar 2019-2020 verstrekt. Op het moment van betalen was X nog geen binnenlands belastingplichtige, zodat de uitgave niet aftrekbaar is. X beroept zich vergeefs op de anti-discriminatiebepaling van het verdrag met India. Het onderscheid in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen is voor wat betreft de persoonsgebonden aftrek geen verboden discriminatie (zie HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, V-N 2024/33.18). Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.40
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationaal belastingrecht
Editie: 30 december
Informatiesoort: VN Vandaag