Hof Amsterdam komt tot de conclusie dat met een gang naar de civiele rechter een voldoende effectief rechtsmiddel openstaat tegen (het uitblijven van) een uitspraak in administratief beroep. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).

X vraagt uitstel van betaling in verband met een bezwaar tegen een WOZ-beschikking en daaruit voortvloeiende gemeentelijke belastingen. De Directeur belastingen van de gemeente verleent ten dele uitstel. X komt tegen die beslissing in administratief beroep bij de gemeente. Hangende dat beroep wordt uitstel van betaling verleend voor het gehele gevraagde bedrag. De uitspraak op administratief beroep blijft echter uit. X komt na een ingebrekestelling in beroep bij de (fiscale) bestuursrechter wegens het niet doen van uitspraak op administratief beroep. X voert daarvoor aan dat de voorgeschreven gang naar de civiele rechter in strijd is met art. 13 EVRM omdat de civiele rechter het verzoek in casu onvoldoende kan toetsen. Volgens X is daarom de (fiscale) bestuursrechter bevoegd. De rechtbank verklaart zich niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep. Omdat er geen beroep bij de bestuursrechter openstaat tegen een uitspraak in administratief beroep, staat er ook geen beroep open tegen het niet tijdig beslissen op administratief beroep. X komt tegen die uitspraak in hoger beroep bij de belastingkamer van Gerechtshof Amsterdam. X vraagt het gerechtshof tevens om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Gerechtshof Amsterdam (V-N 2020/33.1.4) acht het hoger beroep tegen de onbevoegdverklaring door de rechtbank ontvankelijk. Onder verwijzing naar de Bevoegdheidsregeling bestuursrechter bij de Awb en de jurisprudentie van de Hoge Raad over de vraag of de bestuursrechter of de civiele rechter bevoegd is, concludeert het gerechtshof dat in casu de civiele rechter als restrechter bevoegd is. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen omdat X heeft verzuimd daarom te verzoeken bij de rechtbank terwijl bij de mondelinge behandeling de overschrijding van de redelijke termijn in die fase al had plaatsgevonden. Het Hof neemt daarom bij de beoordeling de hele procesgang in ogenschouw van bestuursorgaan tot gerechtshof, en komt tot de conclusie dat zodoende de redelijke termijn niet is overschreden. In zoverre compenseert de snelle behandeling bij het gerechtshof de termijnoverschrijding in een eerdere procesfase. Beroep ongegrond.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 13

Invorderingswet 1990 25

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 december

40

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen